Basiskurs Deutsch A1-B1
Hier leer je de basis van de Duitse taal. Spreken, schrijven en grammatica.
Herzlich Willkommen!
-
1
Starte hier / lees dit voordat je begintHier findest du allgemeine Informationen zum Kurs.
Hier vind je algemene informatie over de cursus
-
2
Wörterbuch & Übersetzungshilfe
Versta je iets niet? Misschien helpt dit je verder.
DeepL - helpt je vertalen (met link)
Duden - het Duitse woordenboek (met link)
-
3
Wortschatz - je persoonlijke woordenlijst
-
4
Kurssprache
Begrüßung und Kennenlernen
-
5
Wortschatz Begrüßung | Befinden | Verabschiedung
-
6
Handout: Begrüßung und Kennenlernen
Hier vind je de samenvatting voor het thema begroetingen als pdf
-
7
Wortgitter: die Familie
Kannst du alle Familienmitglieder finden?
-
8
Ich - du - Sie
-
9
Quiz A1-B1: Kennst du die richtige Begrüßung?Was sagt man wann? Kennst du die richtigen Begrüßungen?
-
10
Kultur Podcast A2: Siezen oder duzen?
Er is nogal een verschil tussen Nederland en Duitsland en wie je formeel met U/Sie of informeel met je/du mag aanspreken. In deze les leer je de regels kennen. Aan jou de keuze in hoeverre je ze gaat toepassen.
Podcast A2 - voor gevorderde beginners
-
11
Übung A2: Kennenlernen und vorstellen
Wir lernen uns kennen und wiederholen die Verben in der ich / du / Sie / er und sie -Form.
Wij maken kennis met elkaar en herhalen de werkwoorden in de ik / je / U / hij en zij vorm.
A2- voor gevorderde beginners
-
12
Übung B1: Begrüßung und Kennenlernen
Zeit für eine Vorstellungs-Runde, sodass wir uns besser kennenlernen können.
B1 - voor gevorderden
Sein & haben
-
13
Einführung haben und sein
In deze introductie laat ik je weten waarom het belangrijk is de woorden hebben en zijn goed te kennen.
-
14
Erklärung A1: haben & sein / hebben en zijn
Het begint allemaal met de twee simple werkwoorden haben (hebben) en sein (zijn). Hiermee kan je alvast een heleboel eenvoudige zinnen vormen.
Wij maken kennis met het gebruik van haben & sein in de persoonsvormen ich (ik) en du (je).
-
15
Übung A1: haben oder sein?
Je kent nu de woorden haben en zijn. Maar weet je ook wanneer je welk woord moet gebruiken? Hier kan je dit oefenen.
-
16
Grammatik A2: haben & sein / Gegenwart & Vergangenheit
-
17
Aufgabe A1-B1: Stelle dich selbst vor
Wie schreibt man das? - Rechtschreibung
Aktivitäten / Sport & Hobbys
Datum & Termine
Gestern - heute - morgen / die Zeiten
-
36
Einführung Zeiten
Präsens - Partizip Perfekt- Präteritum und Futur
Was ist was? Wofür werden Sie verwendet?
-
37
Grammatik A1/A2: Ich bin gegangen / Vergangenheit
-
38
Bewegungsverben mit sein im Perfekt
-
39
Übung - Perfekt mit sein
-
40
Grammatik A2: Vergangenheit Präteritum (schreiben)
-
41
Übung: die Zeiten
-
42
Tool: die richtige Form
Können wollen oder müssen Sie? - die Modalverben
Grammatik-Besserwisser: Artikel & die 4 Fälle
-
44
Grammatik Erklärung A1: die Artikel (der, das, die)
Du lernst die drei Artikel der-die-das kennen. Wann wird welcher Artikel verwendet?
-
45
Übung: der, das oder die Artikel?
Ist es der, das oder die Artikel? Hier findest du Tipps zum lernen von Artikeln.
-
46
Grammatik A1: Artikel
-
47
Grammatik A2: der, das oder die Artikel?
-
48
Grammatik: Kasus - die 4 Fälle
-
49
Einstiegsübung Akkusativ
-
50
Übungsblatt Akkusativ
-
51
Übungsblatt Dativ
-
52
Übungsblatt Genitiv
-
53
Übungsblatt Wechselpräpositionen
-
54
Übungsblatt Possessivartikel
Gegenstände & Eigenschaften
-
55
Grammatik B1: Eigenschaften
Es ist der rote Schal. Aber ich möchte den roten Schal. Und mein roter Schal ist der schönste. Aber warum? In der dieser Lektion lernst du, wann sich Eigenschaften wie ändern.
Achtung! Diese Lektion ist für Fortgeschrittene! Du solltest bereits die Artikel und die 4 Fälle kennen.
-
56
Wortsuchrätsel Eigenschaften
-
57
Übungsblatt Adjektivendungen - kurze Texte
-
58
(viele) Übungen zu den Adjektivendungen
